In memoriam Bert Van Doorslaer

dinsdag, 14 april 2015
Adriaan Linters
Bert Van Doorslaer

Een vriend en medestander ging heen
Bert Van Doorslaer (1954-2015)

Een ‘in memoriam’ schrijven is geen prettige bezigheid. Maar, nadat ik maandagmorgen het pijnlijke nieuws vernam, bleken letters en woorden zich met moeite tot zinnen te vormen.

Inderdaad.
Eén van de gedreven pioniers van het industrieel erfgoed is niet meer.
Een vriend, iemand gerespecteerd omwille van zijn kennis en inzet, omwille van de eigen humor waarmee hij zijn meningen duidelijk maakte.
Zondag in de vroege avond, na een jarenlange strijd tegen kanker, overleed Bert Van Doorslaer in het Virga Jesse Ziekenhuis in Hasselt.

 

 

 

Bert behoort tot de generatie studenten die in de onmiddellijke najaren van de kritische, rumoerige en creatieve 1968-1969-periode de Gentse universiteit onveilig maakten. Maatschappelijk geëngageerd studeerden ze en kozen ze op dezelfde wijze de thema’s voor hun licentiaatsverhandeling.
Voor Bert werd dat een eindverhandeling (1976) in de richting’Nieuwste Geschiedenis’ over het Limburgse Mijnbekken, een thema dat toen zeer actueel was door al de sociale bewegingen die er van de grond kwamen, de stakingen, de problematiek van mogelijke sluitingen,enz.

Bert - en zijn onafscheidelijk Veerle - maakten ook kennis met de industriële archeologie via de eerste werkgroep die er mee bezig was aan de Gentse universiteit. Ze waren erg actieve gidsen tijdens de eerste tentoonstelling over industriële archeologie (“En toen kwam de machine, kennismaking met de industriële archeologie”) die einde 1975 in de Brusselse Passage 44 plaats vond. Een tentoonstelling die een onverwacht succes kende. Ik herinner me hoe we na elke rondleiding in een cafetaria de kelen van moesten smeren met sloten thee, honig en citroen - voor Bert regelmatig afgewisseld met zijn “Duveltje”.
Ook bij het opstarten van het project rond de Herisemmolen in Alsemberg waren zij van de partij - als vrijwilligers op zaterdagen om de modder te verwijderen die overstromingen achtergelaten hadden. Bert was één van de eerste leden van de Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie en bleef in al die jaren een trouw lid. In 1981 hielp hij bij het organiseren van de eerste Vlaams-Nederlandse Ontmoetingsdag voor Industriële Archeologie, en nadien ook bij zover andere activiteiten en bijeenkomsten, studiedagen, bezoeken... Altijd klaar om te helpen, maar bestuursfuncties waren aan hem niet besteed.

Toen ik einde 1979 aangezocht werd om in Limburg het ‘Project Industrieel Erfgoed’ op te starten, was het duidelijk dat Bert de meest geschikte figuur was om daar aan mee te werken. En met wat overredingskracht konden hij en Veerle overhaald worden om naar het ‘Verre Oosten’ te verkassen - vanuit het stemmige en rustige Mariekerke en het voorstedelijke Mortsel - eerst naar Heks (waar ze onder de indruk kwamen van de invloed die een graaf er nog op het dorp had) en nadien naar Alken.
Toen ik er in 1985 in Limburg mee kapte hield hij het in Limburg vol.
Bert bleef vechten voor het mijnerfgoed - de gebouwen, de installaties, en vooral de mensen die er mee leefden en werkten. Maar, “wat ben je met verhalen als de concrete sporen achter die verhalen verdwenen zijn ?”. Erfgoed, aldus Bert, moest als erfgoed het verhaal van het leven en werken van mensen toonbaar houden en toonbaar maken.

Bert was een gedegen onderzoeker - een vat vol kennis over het erfgoed van de steenkoolmijnen en het andere Limburgse industrieel en technische erfgoed. Maar hij was zeker niet de academicus die vrijblijvende boekjes en artikels schreef. Bert had een visie op hoe met het (mijn)erfgoed kon en moest omgegaan worden. Een gefundeerde visie, maar niet altijd compatibel met wat politici en toerismepromotoren er mee wilden doen. En dat botste nogal eens... Stootte op Bert’s cynische humor waarmee hij voor collegae en vrienden politieke beslissingen en instellingen, expertisecentra en steunpunten beschreef en omschreef. “Hou zekerst” was één van zijn uitdrukkingen - en dan kwam het ding boven dat hem op zijn maag lag. In zijn humor verborg zich soms wrevel, vaak een visie die juist maar (nog?) niet geapprecieerd was.

In 2002 verscheen zijn ‘Koolputterserfgoed. Een bovengrondse toekomst voor een ondergronds verleden’ (uitg. Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed, 184 blz.). Ik kreeg van hem een exemplaar met als opdracht “Adriaan, geschreven met de moed der wanhoop...Opgepast, dit boek kan de gezondheid ernstig schaden”.
En in zijn inleiding zijn credo.
“Erfgoed spreekt niet voor zichzelf. Het kan pas ten volle gewaardeerd en beleefd worden als we de sociaal-economische context, de geschiedenis en uiteindelijk ook de menselijke verhalen die erin verankerd zijn, kennen en met elkaar delen.
Een Afrikaanse parkwachter zei ooit: “We zullen maar bewaren wat we graag zien, waar we van houden; we zullen maar houden van dingen die we kennen en die we begrijpen; we zullen maar dingen kennen en begrijpen als ze ons toegelicht en verklaard worden”
.”

Bert hoorde tot die generatie van studenten en onderzoekers die zich niet in archieven begroeven en via ‘publish or perish’ eerst aan hun eigen carrière dachten. Bert was niet de man die zich afsloot om te doctoreren. Die bul was niet belangrijk, er zijn belangrijker dingen als je met erfgoed bezig bent. Bert behoorde tot een groep die op een eigen en soms te bescheiden wijze theorie aan praktijk koppelden en bleven koppelen. Bert was geen ‘ambtenaar’ maar iemand die daarboven stond. Zijn taak zag hij op de eerste plaats als het verdedigen van een toonbaar en geduid verleden - en er voor zorgen dat er met dàt erfgoed en dàt verleden op een goeie en juiste wijze omgegaan werd. Dat het erfgoed en de geschiedenis inhoudelijk goed geduid en verklaard werden. Dat ze op de juiste wijze een maatschappelijke rol toebedeeld kregen. Hoe vaak heb ik hem niet cynisch-humoristisch weten reageren op valse toeristische verkooppraatjes, op beleidsbeslissingen, op en over platformen en steunpunten, over “ambtenarezen” die de aandacht van het écht belangrijke afleidden. Op politici waarvan de opties ‘niet compatibel’ waren met inhoudelijke en wetenschappelijke argumenten. Op beslissingen die genomen werden “niet gehinderd door kennis van zaken”.
Alhoewel in ruime middens gerespecteerd omwille van zijn inzet en kennis, werd daar door Limburgse politici en hogere ambtenaren (te) vaak geen rekening mee gehouden, integendeel zelfs. Treurig. In het Belang van Limburg lees ik vandaag dat hij “een luis inde pels was van Tijl Gyselinck” die alle sporen van het mijnverleden wilde afbreken. Maar Bert was ook de luis in de pels van iedereen die op een oneigelijke wijze gebruik/misbruik wilden maken van erfgoed. Sommigen, met een eigen agenda, hoorden dat niet graag.
Bert werkte ijverig voort, maar voelde zich een beetje miskend, opzij geschoven als het op beslissingen aankwam.

Alhoewel de laatste jaren - door de afstand tussen het ‘Verre Oosten’ en de ‘Far West’ onze  contacten minder waren, is en blijft Bert iemand waar ik zelf veel aan verschuldigd ben.
Als fijne collega die me indertijd soms op het rechte pad hield. Als een vriend met wie ik de liefde voor muziek deelde. Als iemand die veel van natuur en landschap hield. Als goeie fotograaf die in zijn donkere kamer prachtige opnamen realiseerde en voor onze tentoonstellingen afdrukte. Als iemand die de handen uit de mouwen stak en er was als dat nodig was.
Bert zat niet achter een bureautje te filosoferen. Hij hielp met het sleuren van panelen en het in mekaar nagelen van stands. Bert hielp als ambtenaar (sic) in overall om in Turnhout een oude stoommachine te demonteren voor de provinciale collectie - en eens de klus geklaard in overall op terugweg een pint gingen drinken op de markt in Geel (waar men die rare jongens niet vreemd bekeek). Bert was de ‘vrijwillige’ ambtenaar die op een koude dag hielp bij verkeerstellingen om te bewijzen dat de Ruttermolen niet moest verdwijnen voor een wegverbreding. Bert was de medewerker in wiens auto we ooit een karretje van een supermarkt vervoerden om in de tentoonstelling ‘Van Graan tot Brood’ op te stellen - maar het ding bij aankomst niet meer uit de koffer kregen.
Kortom, Bert was er als men hem nodig had.

Zoveel herinneringen.
Veerle, mijn medeleven - en het medeleven van zoveel mensen die Bert gekend hebben, die met hem optrokken, die samen met hem een Duveltje of een koffietje dronken, die door hem visie en enthousiasme ingelepeld kregen. Mensen die hem respecteerden.
Die dank zij hem beseften dat de provincie Limburg een belangrijk industrieel erfgoed heeft dat beter verdient.

Adriaan Linters

    De uitvaartdienst zal plaatshebben op zaterdag 18 april om 11u30 in het crematorium ‘De Tesch’, Prins Bisschopssingel 67 in Hasselt. Bijeenkomst in het crematorium vanaf 11u15.
    Op verzoek van Bert bloemen noch kransen, maar liever een gift aan ‘Kom Op Tegen Kanker’, IBAN BE03 4886 6666 6684 met vermelding ‘Bert Van Doorslaer’