Industriële ontwikkeling, industriële maatschappij

Hoogovens van John Cockerill, prent uit 'La Belgique Industrielle'

Ná de uitvinding van het vuur en de sedentaire landbouw door de prehistorische mens, betekenden de industriële revolutie en de industrialisatie waarschijnlijk de grootste breuk en verandering in de geschiedenis van de mensheid.

Vanaf de aanvang van de 18de eeuw deden zich een aantal fenomenen voor, die maatschappij en leefomgeving sneller en grondiger omvormden, dan ooit voordien geschiedde. Dat proces kenmerkt zich door fundamentele wijzigingen in de materiële infrastructuur van de samenleving, waardoor de ‘suprastructuur’ (die o.m; het sociaal-economisch gebeuren de maatschappelijke denkmodellen en gedragspatronen omvat) even drastische wijzigingen en aanpassingen onderging.

Aan de basis van deze ontwikkelingen lagen technologische veranderingen en veranderingen in de wijze van produceren, naast een sterke wetenschappelijke vooruitgang. Deze wijzigingen traden eerst op in Groot-Brittannië, maar lieten nadien ook hun invloed gelden op en in andere landen en andere continenten. De ‘globalisering’ waarvan we vandaag de mond van vol hebben begon reeds in deze periode.
In ‘historische termen’ gemeten, nl vanaf het tijdstip dat de mens op aarde ontstond, of vanaf de zg ‘landbouwrevolutie’ omstreeks 4000 voor Christus, gebeurden de wijzigingen die zich vanaf de 18de eeuw voordeden zeer snel en steeds versnellend, met sprongen, en steeds grootschaliger.

In 1709 werden in Coalbrookdale (Groot-Brittannië) voor het eerst cokes gebruikt voor de vervaardiging van gietijzer. Dit betekende indirect het ontstaan van een nieuwe grondstoffenbasis voor de maatschappij, en eveneens de aanzet tot een nieuw denken over materialen en grondstoffen. De ‘Vuurpomp’ van Thomas Newcomen (1712) en de stoommachine van James Watt leidden tot een nieuwe energiebasis en waren de aanzet tot een nieuw denken over aandrijven en bewegen. In het midden van de 18de eeuw leidde een onevenwicht tussen vraag en aanbod in de textielsector tot de eerste vormen van gemechaniseerde arbeid en serieproductie.
Sedert die 18de eeuw volgden de nieuwe materialen mekaar op: gietijzer, staal, nonferro-metalen en beton, composietmaterialen en plastics. De natuurlijke krachtbronnen (water en wind en de kracht van mensen en dieren) werden vervangen door mechanische aandrijving, waarbij de aan- of afwezigheid van energiegrondstoffen een determinerende factor werd in de versnelling of vertraging van het economisch leven. Vanaf de 18de eeuw werd het traditionele handwerk met zijn eeuwenoude tradities en zijn ambachten vervangen door gemechaniseerde en gecontroleerde fabrieksarbeid, door constante technologische vernieuwing, en door de organisatie- en productiestructuren die we vandaag nog steeds in grote mate kennen.

Met ‘Industriële Revolutie’ - een term die voor het eerst door Friedrich Engels gebruikt werd in zijn Die Lage der arbeitenden Klasse in England (Leipzig, 1845) duidt men vandaag meestal het startpunt aan, de take-off, van een kettingreactie van elementen en factoren die leidden tot een enorme en voortdurende schaalvergroting en de omvorming van de agrarisch-ambachtelijke maatschappij tot een industrieel-technologische maatschappij. "Die industrielle Revolution hat für England dieselbe Bedeutung wie die politische Revolution für Frankreich und die philosophische für Deutschland, und der Abstand zwischen dem England von 1760 und dem von l844 ist mindestens ebenso groß wie der zwischen dem Frankreich des ancien régime und dem der Julirevolution. Die wichtigste Frucht aber dieser industriellen Umwälzung ist das englische Proletariat."

Vanaf de aanvang van de 19de eeuw werd in onze steden en op het platteland méér en groter gebouwd, dan in alle voorgaande eeuwen samen. En sedert het midden van vorige eeuw tot vandaag méér dan tussen 1750 en 1950...
Er werden méér energie en grondstoffen verbruikt dan ooit te voren. Er werden méér producten aan méér consumenten gesleten dan voorgaande generaties ooit hadden durven dromen. Maar de bodem en de lucht werden ook meer vervuild, en er werden grotere afvalhopen opgeworpen dan men zich had kunnen indenken. 'De Afvalhopenbouwers' (oorspr. titel 'The Waste Makers', 1960) van de in de Golden Sixties veel gelezen Amerikaanse auteur Vance Packard (1914-1996), bekend voor zijn kritische werken over het consumerisme.
Reeds in 1865 schreef Guido Gezelle “Ziet een keer: zwart stinkend water al onder, zwart stinkende rook al boven, vuiligheid zonder name, die de lucht bederft en ‘t water ondrinkelijk maakt voor menschen en beesten, dat komt uit de fabrieken...”

In geen enkele periode van de geschiedenis deed zich een vergelijkbare groei voor in bevolkingsaantal, productie, energieverbruik, transport, en noem maar op.
Enkele Belgische voorbeelden, wanneer we 1831 als referentiepunt (100%) nemen,

Belgische groeicijfers
  1880 1900
groei bevolking 137% 167%
productie steenkool 713% 1018%
productie ruwijzer 675% 1113%
verbruik ingevoerde katoen 2300% 3500%
pk geleverd door stoommachines 957% 8000%

We produceren meer, consumeren meer, produceren daarom meer om meer te consumeren, waardoor we meer moeten produceren... Het consumeren produceren consumeren produceren van de Brave New World (1932) van Aldous Huxley, “Every man, woman and child compelled to consume so much a year. In the interests of industry.”

Opvallend daarbij is dat, voor het eerst in de geschiedenis, het begrip ‘groei’ het menselijke gedrag gaat determineren. ‘Groei’ wordt vanaf het industriële tijdperk hét credo, een van bovenuit ontwikkeld model. Het is de ideologie die vooreerst gepropageerd wordt door een ondernemersklasse die bereid bleek risicovolle investeringen te wagen, in de hoop dat deze zouden ‘groeien’ en dus renderen. ‘Groei’ en rendement wordt reeds vanaf de 19de eeuw een ideologie die overgenomen wordt door allerhande economische en politieke strekkingen en organisaties. Het is een ideologie die vandaag nog steeds het politiek-economische begrippenpatroon domineert.

De industriële ontwikkeling van voorbije twee eeuwen heeft ook ons sociaal en cultureel patroon grondig bepaald. Het bouwen van nieuwe gebouwentypes die de skyline van onze steden domineren, de moderne acryl-verven van onze kunstenaars, kunstvormen als fotografie, videokunst en virtuele realiteit, het gelijktijdig kunnen communiceren met mensen van verschillende huidskleuren en in verschillende werelddelen, het reizen buiten onze atmosfeer of het met vakantie gaan op en paradijselijk eiland (en zelfs het fenomeen ‘vakantie’) en tal van andere zaken die wij thans als ‘normaal’ ervaren, zouden twee eeuwen geleden met ongeloof of als tovenarij beschouwd worden.
Twee eeuwen geleden was een reis van Oostende naar Brussel een oncomfortabele dagvullende onderneming, over slechte en soms nog onveilige wegen. Thans zoeven we over de E40, uitkijkend naar een rijkswachtmultanova; flitspalen en trajectcontrole, in de week sakkerend op de files van Ternat en de ring rond onze hoofdstad.
Twee eeuwen geleden was eten bewaren een opdracht op zichtzelf (een doorsnee-hesp bevatte toen 10 à 15% zout als conserveringsmiddel), betekende ‘koken’ een arbeidsintensieve bezigheid voor de vrouw aan de haard, terwijl het huishouden alle aandacht en tijd opslorpte. In de jaren 1845-1846 kenden we de laatste hongersnood in onze contreien, en tot een stuk van de 20e eeuw betekende voeding de belangrijkste hap uit het budget van een arbeidersfamilie - die er noodgedwongen een zeer eentonig dieet moest op nahouden. Thans eten we vis uit het Victoria-meer en kiwi’s uit Nieuw-Zeeland, drinken we wijn uit Chili of Australië. We zitten met een probleem van obesitas, anorexia, een teveel aan cholesterol,... We zetten snel een diepvriesmaaltijd in de microgolf, en de borden en het bestek in achteraf in de vaatwas - in de USA bouwt men appartementen zonder keuken, enkel met een microgolf, want koken doet men niet meer en men eet uit kartonnen borden...
Twee eeuwen geleden begon de dag met het opkomen van de zon en eindigde hij wanneer het donker werd. Het levensritme deinde voort op het ritme van de seizoenen, met hun korte en lange dagen. Dat iemand midden in de nacht in een gezellig verlichte kamer voor een doosje naar het wereldnieuws van de dag (of naar een afschuwelijke reality-soap) zou kijken, konden (en durfden) onze voorouders zelfs niet te veronderstellen.

 

(A.L.)